Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1014

Datum uitspraak2007-08-02
Datum gepubliceerd2007-08-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers500722 HA VERZ. 07-5233
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Relatieve bevoegdheid in arbeidszaken (art. 100 Rv). Voor de uitleg van de term "plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht" geldt een werkdag waarop de werknemer een substantieel deel van de dag doorbrengt op het kantoor van de werkgever, als werkdag doorgebracht in de vestigingsplaats van de werkgever. Werknemer legde een door hemzelf opgestelde urenverantwoording over - die de werkgever niet eerder had gezien - waarin hij had vermeld dat hij op de werkdagen dat hij volgens de kilometerregistratie van de werkgever in Culemborg was geweest, telkens maar 2 uur in Culemborg op kantoor van werkgever had gewerkt en 6 uur thuis in Zoetermeer. 2 uur achtte de kantonrechter een substantiële aanwezigheid.


Uitspraak

Beschikking RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Tiel zaakgegevens 500722 HA VERZ 07-5233 163 PH uitspraak van 2 augustus 2007 Beschikking in de zaak van de besloten vennootschap CIAD BV gevestigd te Culemborg verzoekende partij gemachtigde mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede (Leijendekker Sprenkels - Postbus 162 - 3960 BD Wijk bij Duurstede) tegen [verwerende partij] wonende te Zoetermeer verwerende partij gemachtigde mr. N.J. Glen-Boedhram, advocaat te Rotterdam (Justion advocaten - Postbus 23002 - 3001 KA Rotterdam) Partijen worden hierna CIAD en [verwerende partij] genoemd. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit - het verzoekschrift - het verweerschrift - de nagekomen producties aan de zijde van CIAD aangeboden bij drie brieven alle gedateerd 30 juli 2007 - de nagekomen producties aan de zijde van [verwerende partij], aangeboden bij brief van 30 juli 2007 - de pleitnota van de gemachtigde van [verwerende partij] - de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling - het overzicht van door [x] tussen 8 en 19 juni 2007 gevoerde telefoongesprekken, ter zitting overgelegd door CIAD. De feiten De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten. [verwerende partij], geboren op 31 december 1956, is per 1 januari 2007 voor de bepaalde tijd van een jaar als business controller in dienst getreden bij CIAD tegen een netto maandsalaris van ? 5.538,- exclusief vakantiegeld. Op 18 juni 2007 heeft CIAD hem op staande voet ontslagen. Bij brief van diezelfde datum heeft zij het ontslag - voor zover van belang - als volgt gemotiveerd. Hierbij deel ik u mede dat u op staande voet bent ontslagen. Sinds vrijdag 8 juni bent u geruime tijd afwezig geweest. U gaf daarvoor als reden aan dat uw vader stervende is. Ook in een telefoongesprek hedenochtend hebt u dat opnieuw verklaard. Desgevraagd gaf u aan dat uw vader in het Westeinde ziekenhuis verblijft. In een contact dat ik vanochtend met het genoemde ziekenhuis had, heeft het ziekenhuis aangegeven dat hen een dergelijke situatie onbekend is. In een daarop volgend telefonisch contact dat ik had met één van uw vorige werkgevers, [bedrijf y], is door de heer [z] verklaard dat u, ten tijde dat u voor hen werkzaam was, afwezig bent geweest met als reden: overlijden van uw vader. Na bovenstaande constateringen voelen wij ons door u te zijn opgelicht. CIAD heeft de salarisbetaling onmiddellijk gestaakt. Nadat CIAD op 16 juli 2007 een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ? voor het geval achteraf komt vast te staan dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven ? bij de griffie van rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel had ingediend, heeft [verwerende partij] op een latere datum een dagvaarding ter verkrijging van een voorlopige voorziening strekkende tot wedertewerkstelling en doorbetaling van het salaris aangebracht bij rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Delft. Het verzoek en het verweer CIAD verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] te ontbinden wegens gewichtige redenen zonder vergoeding. CIAD onderbouwt het verzoek met de stelling dat [verwerende partij] haar onwaarheden heeft verteld, die voor haar aanleiding vormden om hem op staande voet te ontslaan. [verwerende partij] voert gemotiveerd verweer. De beoordeling Bevoegdheid Eerste tussenuitspraak [verwerende partij] heeft betoogd dat de kantonrechter in Tiel niet bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, omdat hij in Zoetermeer woont en de arbeid niet gewoonlijk ? gedurende het laatste kwartaal - in Culemborg is verricht. CIAD heeft kilometerregistraties van de maanden januari tot en met mei 2007 in het geding gebracht, waarop [verwerende partij] de bijzonderheden van de reizen met zijn lease auto heeft opgegeven Daarop zijn de reisbestemmingen genoteerd, alsmede het karakter van de reis (?z?= zakelijk, niet direct doorbelast; ?d?= zakelijk, direct door te belasten en ?p?= privé). Het blijkt dat [verwerende partij] in de maanden januari tot en met (18) juni op 33 dagen in Culemborg op het kantoor van CIAD heeft gewerkt, 32 in Nijkerk bij een cliënt waar hij was gedetacheerd, 3 in Zoetermeer met de aantekening ?z? , 7 in Zaltbommel bij een cliënt, 1 dag in Leiden (?z?) en 1 dag in Vught (?d?). Daarnaast heeft [verwerende partij] op 13 dagen als bestemming Zoetermeer opgegeven en daarbij de indicatie ?p? genoteerd. Op vragen van de kantonrechter lichtte [verwerende partij] toe dat hij op sommige dagen in Zoetermeer die hij met de ?p? van privé had gemarkeerd niettemin werk had verricht. Dat zou op 3 van deze dagen het geval zijn geweest: 7 maart, 13 april en 10 mei. Van zijn kant heeft [verwerende partij] een urenoverzicht in het geding gebracht, waarvan CIAD opmerkte dat zij dat overzicht niet kende. Zij betwistte bij gebrek aan wetenschap de juistheid ervan. [verwerende partij] verduidelijkte dat hij dat in eigen beheer had gemaakt. Aan de hand van dit overzicht betoogde [verwerende partij] dat hij op een groot aantal dagen dat hij volgens de kilometerspecificatie in Culemborg was geweest, daar maar een beperkt aantal uren had gewerkt en dat hij op diezelfde datum ook thuis had gewerkt. Op 20 dagen zou hij steeds 2 uur in Culemborg hebben gewerkt en 6 uur thuis. Daarnaast heeft hij 4 dagen genoteerd (16 en 17 mei en 8 en 11 juni) waarop hij volgens zijn opgave 8 uur had gewerkt, verdeeld over ? telkens ? 2 uur in Culemborg en thuis een wisselend aantal uren, maar minder dan 6. Op deze dagen was de optelsom van de werkuren dus minder dan 8. [verwerende partij] heeft dit verschil niet toegelicht. CIAD heeft betwist dat [verwerende partij] op de dagen in kwestie niet langer dan 2 uur op kantoor aanwezig was geweest. Naar de mondelinge verklaring van de directeur, [x], had hij [verwerende partij] op die dagen langduriger op kantoor gezien. [verwerende partij] heeft dit urenoverzicht gebruikt om te betogen dat voor de beoordeling van de bevoegdheid van doorslaggevend belang was op welke plaats hij zijn werkuren had doorgebracht. Nadat beide partijen op dit punt hun visie hadden toegelicht, heeft de kantonrechter de zitting geschorst voor beraad en na heropening een tussenbeslissing over de bevoegdheid uitgesproken. De kantonrechter heeft het volgende overwogen en beslist. De bevoegdheidsregels van de artikelen 99 en 100 Rv zijn nevengeschikt aan elkaar. Het is niet zo dat bij twijfel of artikel 100 Rv wel bevoegdheid geeft, de bevoegdheid van artikel 99 Rv voorrang zou hebben. De bevoegdheid op grond van artikel 100 Rv moet naar de feitelijke omstandigheden worden beoordeeld. De enkele omstandigheid dat de werkuren op een zekere plaats zijn ingevuld is niet alleen bepalend. Uit de opgaven van [verwerende partij] blijkt dat hij op de dagen dat hij tevens thuis werkte, telkens 2 uur op kantoor werkte. Dat betekent dat [verwerende partij] op die dagen gedurende een substantieel deel van de werkdag ? op kantoor - in persoon voor collega?s aanspreekbaar was, aan het sociale leven op kantoor deelnam, en voor zijn leidinggevende(n) beschikbaar was voor overleg, afstemming en voor het geven van aanwijzingen en instructies. Die situatie heeft zich gedurende 33 dagen voorgedaan. Gedurende 7 dagen heeft hij in Zaltbommel gewerkt, welke plaats binnen het rechtsgebied van de kantonrechter in Tiel valt. Gedurende 32 dagen is [verwerende partij] in Nijkerk werkzaam geweest. Gedurende 6 dagen heeft [verwerende partij] uitsluitend thuis gewerkt. Sporadisch heeft [verwerende partij] op nog andere plaatsen gewerkt. Ook als het beeld van het laatste kwartaal wordt bekeken, zoals [verwerende partij] bepleit, wordt dat beeld niet wezenlijk anders, in tegendeel. Volgens de kilometerspecificatie heeft hij na 18 maart 2007 in totaal van de 47 werkdagen tot 1 juni 26 dagen in Culemborg gewerkt en 7 in Zaltbommel. Volgens zijn eigen ? door CIAD betwiste ? urenregistratie heeft [verwerende partij] in de periode van 1 tot 18 juni 2007 van de 11 werkdagen 8 (mede) in Culemborg gewerkt en 3 thuis. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in dit geval gezegd kan worden dat het werk gewoonlijk ? in de zin van artikel 100 Rv ? in Culemborg is verricht. Hij acht zich daarom bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Tweede tussenuitspraak Nadat de kantonrechter de hiervoor vermelde tussenuitspraak had gedaan, voerde de gemachtigde van [verwerende partij] een niet eerder door haar gebruikt argument aan om alsnog de uitspraak van de kantonrechter ter discussie te stellen. De kantonrechter heeft daarop gesteld dat de procesorde niet toelaat dat een eenmaal door hem gedane uitspraak opnieuw aan zijn oordeel wordt onderworpen. Vervolgens verzocht de gemachtigde een schriftelijke tussenbeschikking met de mogelijkheid van hoger beroep. Zij verwees naar het belang van een beoordeling van het voorliggende verzoekschrift samen met het door haar bij de kantonrechter in Delft geïntroduceerde kort gedingzaak. CIAD heeft zich gemotiveerd tegen verwijzing verzet. De kantonrechter heeft ? in een tweede mondelinge tussenbeschikking ? als volgt geoordeeld. De aard van de onderhavige procedure ? de op een snelle procesgang ingerichte verzoekschriftenprocedure (slechts één schriftelijke ronde, mondelinge behandeling; het ontbreken van de mogelijkheid om getuigenbewijs te verzoeken) en - nu het verzoekschrift de ontbinding van een arbeidsovereenkomst betreft ? de bepalingen van de leden 2 en 6 van artikel 7:685 BW die tot een snelle behandeling van het verzoek nopen (eventuele ontbinding van de overeenkomst dadelijk of na korte tijd en een korte termijn tussen de indiening van het verzoek en de mondelinge behandeling) verdragen zich niet met het openen van de mogelijkheid van appèl van een tussenbeschikking, waardoor de behandeling van het verzoek geruime tijd stil komt te liggen. De kantonrechter heeft daarom het verzoek afgewezen. De omstandigheid dat [verwerende partij] de kantonrechter in Delft niet heeft verzocht om de aangebrachte voorlopige voorzieningszaak wegens verknochtheid met het eerder aangebrachte verzoekschrift naar Tiel te verwijzen, komt voor zijn risico. De hoofdzaak Vervolgens hebben partijen - na een schorsing voor overleg, dat geen vereniging heeft opgeleverd - hun standpunten nader toegelicht. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst Als eerste overweegt de kantonrechter dat het verzoek in voorwaardelijke termen is gesteld: indien de arbeidsovereenkomst nog mocht bestaan, wordt de ontbinding verzocht. Uit de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting is voldoende komen vast te staan dat de verhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat de arbeidsovereenkomst ? zo die nog mocht bestaan ? met onmiddellijke ingang moet worden ontbonden. Schadevergoeding op grond van artikel 7:680 BW [verwerende partij] heeft verzocht om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:680 BW, namelijk het salaris dat hij bij voortzetting van het contract tot 31 december 2007 zou hebben verdiend. De kantonrechter maakt onderscheid tussen de vergoeding ter gelegenheid van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW en de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging om een dringende reden (ontslag op staande voet) als bedoeld in de artikelen 7:677 jo 680 BW. Eerstgenoemde vergoeding is een vergoeding naar billijkheid na ontbinding door de rechter, waarvoor ? volgens vaste jurisprudentie ? de berekening met behulp van de kantonrechtersformule een passende uitkomst kan bieden. De gefixeerde schadevergoeding is het sluitstuk van een andere gedachtegang, namelijk dat de wederpartij gezondigd heeft tegen de regels voor de opzegging van de overeenkomst en daarom de schade van de andere partij volledig of volgens de fixatie van artikel 7:680 BW dient te vergoeden. Daarvoor moet de dagvaardingsprocedure worden gevolgd. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Vergoeding op grond van artikel 7:685 BW Ambtshalve zal de kantonrechter onderzoeken of een vergoeding naar billijkheid op zijn plaats is. CIAD heeft [verwerende partij] op 18 juni 2007 op staande voet ontslagen. Bij brief van die datum heeft CIAD aangegeven dat zij haar besluit baseert op het gevoel dat zij door [verwerende partij] is opgelicht, doordat hij onjuiste inlichtingen omtrent het op sterven liggen van zijn vader had verstrekt. Naast deze reden, die de dringende reden voor het ontslag op staande voet was, zijn in het kader van de beoordeling van het onderhavige voorwaardelijke ontbindingsverzoek ook de overige omstandigheden van belang. De kantonrechter zal deze reden en de omstandigheden langs lopen. Vooraf merkt de kantonrechter op dat in de stukken en ter zitting bijna geen onderwerp ter sprake is gekomen of partijen betwistten met grote energie als kemphanen de stellingen van de andere partij, diens stukken van overtuiging, de daarbij gegeven toelichtingen en zij kwamen vaak met tegenstukken, die door de andere partij op zijn beurt weer scherp werden aangevallen, welke kritiek weer op heftige bestrijding van de eerste partij stuitte. Over en weer beschuldigden partijen elkaar herhaaldelijk van leugens. Bij de beoordeling van het navolgende houdt de kantonrechter rekening met het volgende voorval tijdens de mondelinge behandeling. Op zeker moment verklaarde de directeur van CIAD, [x], dat [verwerende partij] hem op 18 juni 2007 een sms-bericht had gestuurd met de strekking dat hij ([verwerende partij]) die dag niet beschikbaar was. [x] bood aan het bericht te laten zien, omdat hij het op zijn mobiele telefoon had bewaard. Hij bediende zijn mobiel en zei vervolgens dat het bericht ineens weg was. Daarop regeerde de gemachtigde van [verwerende partij] (zakelijk samengevat) dat zij helemaal niet geloofde dat er zo?n bericht was geweest en dat hetgeen [x] had willen tonen, vals was en dat het een truc van [x] was. [verwerende partij] zou die dag helemaal geen sms-bericht van die strekking hebben verzonden. Enige tijd nadien kwam het gesprek weer op dit sms-bericht en [x] zei toen dat hij het bericht weer tevoorschijn had gehaald. Vervolgens liet hij het bericht op zijn toestel aan [verwerende partij] zien, waarna deze onmiddellijk en zonder tegenwerpingen erkende dat hij [x] inderdaad op 18 juni 2007 had ge-sms-t en dat het bericht de door [x] gestelde inhoud had. De omgekeerde situatie, dat een stelling of betwisting van CIAD onjuist bleek, heeft zich niet voorgedaan. De kantonrechter beziet het verweer van [verwerende partij] daarom kritisch. De ziekte van de vader van [verwerende partij] Volgens CIAD heeft [verwerende partij] tussen 8 en 18 juni 2007 in telefoongesprekken met [x] verschillende malen laten weten dat hij niet kon werken, omdat zijn vader, na reanimatie, met hartklachten in het Westeinde ziekenhuis in Den Haag was opgenomen omdat men slechte ervaringen had met het ziekenhuis in Zoetermeer (gesprek van 8 juni, waarin [x] [verwerende partij] opbelde om te informeren naar de situatie van zijn vader. Op 12 juni belde [x] [verwerende partij] opnieuw en hoorde dat [verwerende partij]?s broer nu ook in het ziekenhuis was gekomen en dat het een aflopende zaak was. Op 15 juni belde [x] weer en vernam van [verwerende partij] dat het slecht ging met zijn vader, dat het die dag zou aflopen en dat een pastoor zou komen. Op 18 juni heeft [verwerende partij] ? zoals hiervoor ter sprake kan ? een sms-bericht aan [x] gestuurd met de inhoud dat hij die dag niet beschikbaar was. Inmiddels was [x] ? naar hij onbetwist heeft gesteld ? achterdochtig geworden doordat er in zijn agenda een afspraak stond voor een door [verwerende partij] gearrangeerd bezoek hij [bedrijf A]. In het telefoongesprek met de directeur van [bedrijf A] ([naam directeur]) kwam een verslag van een bezoek van [verwerende partij] aan [naam directeur] aan de orde dat [verwerende partij] per mail aan [x] had toegestuurd. [naam directeur] had ontkend dat [verwerende partij] hem een bezoek had gebracht. Volgens [x] ?herkende [naam directeur] zich in het geheel niet in het verslag?. Op verzoek van [x] heeft [naam directeur] een en ander schriftelijk bevestigd in zijn brief aan [x] van 2 juli 2007 (productie 9). [verwerende partij] heeft over deze brief opgemerkt dat [naam directeur] door [x] onder druk zou zijn gezet om deze brief te schrijven, maar de kantonrechter gaat aan deze opmerking voorbij, omdat zij niet nader is toegelicht. [verwerende partij] heeft verder over dit en andere door hem aan [x] toegezonden gespreksverslagen gesteld dat het niet om verslagen van daadwerkelijk door hem gevoerde gesprekken ging, maar slechts om gefingeerde voorbeelden van dergelijke verslagen die hij in het kader van het interne project ?Opdrachtmanagement? voor CIAD had ontworpen. Als zodanig had hij ze aan [x] toegezonden. [x] heeft onbetwist gesteld dat niet hij, maar een andere medewerker van CIAD de supervisie had over het project waaraan [verwerende partij] werkte. Aan die ander rapporteerde [verwerende partij] ook. [x] had de verslagen zonder enig commentaar van [verwerende partij] per mail ontvangen en had ze daarom als reële verslagen van de activiteiten van [verwerende partij] opgevat. Op de vraag van de kantonrechter of het project al was afgerond, zei [verwerende partij] dat dat niet het geval was. Op de vervolgvraag naar de reden om voorbeelddocumenten uit een niet afgerond project aan [x] te sturen, gaf [verwerende partij] als antwoord dat hij in zijn mail had aangeven dat het om voorbeelden ging. Zoals hierboven is vermeld, ontkent [x] dat. De kantonrechter acht de verklaring van [verwerende partij] niet genoegzaam, omdat niet duidelijk is geworden welke aanleiding [verwerende partij] had om aan iemand die niet bij zijn project was betrokken, voorbeelddocumenten ? die kennelijk nog in de ontwerpfase waren ? toe te sturen. Het komt daarom voor risico van [verwerende partij] dat [x] de documenten als verslagen van werkelijke gebeurtenissen heeft opgevat. Al met al had [x] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende reden om aan de juistheid van [verwerende partij]?s verklaringen in het algemeen te gaan twijfelen. Zijn pogingen om op 18 juni de juistheid van diens verklaringen te controleren kunnen daardoor worden gebillijkt. [x] belt eerst die dag nog eens met [verwerende partij] en hoort van hem dat vader van de beademing af is. [x] vraagt nog eens naar de naam ven het ziekenhuis en [verwerende partij] zou weer het Westeinde ziekenhuis hebben genoemd. Vervolgens heeft [x] alle ziekenhuizen in Den Haag opgebeld ? ook het Westeinde ziekenhuis ? maar hij kreeg steeds te horen dat de naam [verwerende partij] niet als opgenomen patiënt bekend was, ook niet op de datum 8 juni 2007. [verwerende partij] bestreed dit door te stellen dat ziekenhuizen niet per telefoon doorgeven wie bij hen is opgenomen. [x] persisteerde bij zijn verklaring. Daarna heeft [x] de vader van [verwerende partij] thuis opgebeld. Hij had van [verwerende partij] gehoord dat zijn vader enkele straten verwijderd van hem in Zoetermeer woonde. Een man had de telefoon opgenomen en had over [naam] [verwerende partij] gezegd dat dat zijn zoon was. Diezelfde dag heeft [x] ook gebeld met een vorige werkgever van [verwerende partij], [bedrijf y]. Hij had gesproken met de heer [z], die hem vertelde dat [verwerende partij] daar werkzaam was geweest en dat hij toen ziekteverlof had gehad in verband met het overlijden van zijn vader. [z] heeft dit bevestigd bij brief van 30 juli 2007 (productie 8 van CIAD), waarin hij als titulatuur gebruikt: RA (register accountant). [verwerende partij] heeft een en ander bestreden met het betoog dat [x] [z] onder druk heeft gezet om de brief te schrijven. Nu [verwerende partij] niet heeft toegelicht, waarom een registeraccountant zonder duidelijk motief een dergelijke ? in zijn visie valse ? verklaring op schrift zou stellen, gaat de kantonrechter voorbij aan dit verweer. Na het verkrijgen van onder meer deze informatie heeft CIAD op 18 juni besloten [verwerende partij]de op staande voet te ontslaan. Tenslotte heeft [verwerende partij] desgevraagd aan de kantonrechter verklaard dat zijn vader op 8 juni 2007 is opgenomen in en ziekenhuis en daaruit op 10 of 11 juni 2007 weer is ontslagen. Hiermee acht de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [verwerende partij] zich op 18 juni 2007 niet beschikbaar voor het werk heeft gemeld onder een onjuist voorwendsel. Voor de ter beoordeling voorliggende vraag, of CIAD ter gelegenheid van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve een vergoeding aan [verwerende partij] moet betalen, betekent dit alles dat dat niet het geval is. Proceskosten Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verwerende partij] veroordeeld in de proceskosten. De beslissing De kantonrechter verstaat dat hij bij mondelinge tussenbeschikking zich bevoegd heeft verklaard tot kennisneming van het verzoekschrift; verstaat dat hij bij mondelinge tussenbeschikking het verzoek heeft afgewezen om zijn tussenbeslissing afzonderlijk op papier te zetten en daarin de mogelijkheid van hoger beroep daartegen te bieden; ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2007; veroordeelt [verwerende partij] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van CIAD begroot op ? 285,00 wegens vastrecht en ? 500,00 wegens salaris gemachtigde. Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2007.